Voedselweb
muggenlarven, muggenpoppen, tweekleppigen als driehoekmossel en korfmossel, vlokreeften, wormen en andere kleine ongewervelden, dood organisch materiaal, kuit en larven van vissoorten als pos, baars en blankvoorn, vis – paling – visetende vogels (aalscholvers, reigerachtigen etc.), otter, visser
Op zout water:
wormen, vislarven, garnalen, mosselen, jonge vis, spiering – paling – aalscholvers en reigers, zeehond, visser
Sommige palingen schakelen als ze groter zijn dan 30 centimeter over op een dieet van vis. Ze zijn herkenbaar aan de brede bek en een veel lager vetpercentage. Een mooi voorbeeld van het aanpassingsvermogen van de paling.
UIT DE VISSERIJPRAKTIJK
Afhankelijk van het water waarin ze opgroeien kunnen palingen van hetzelfde formaat een verschillende prooikeuze en bekvorm krijgen. In helder visrijk water worden meer alen viseters; het worden echte ‘breedbekken’ of ‘slokkers’. In water met een rijkere bodemfauna of meer kreeftachtigen en larven is dat de prooikeuze en worden het ‘spitskoppen’.