Bestanden
Er is onvoldoende informatie om de bestandsomvang van de zeebaars in het Noordoost Atlantische gebied te kunnen evalueren. Vooral onduidelijk is of, en welke populaties van zeebaars moeten worden onderscheiden. Dit komt door de leefwijze en migratie van zeebaars en ook door een gebrek aan gegevens over het vangstaandeel van de recreatieve visserij.
Bij zeebaars is geen ‘stock-recruitment’ relatie vast te stellen; andere factoren dan de omvang van het paaibestand (bijvoorbeeld de winteroverleving) bepalen de aanwas van jonge zeebaars. De geschatte biomassa van het bestand neemt af sinds 2005, na een eerdere toename sinds 1990 die deels is toe te schrijven aan de sterke jaarklasse van 1989.
Als het huidige lage niveau van aanwas aanhoudt en de visserijsterfte hoog blijft, dan wordt een verdere afname in biomassa van het zeebaarsbestand verwacht, hoewel ICES niet nauwkeurig kan voorspellen hoe snel deze afname zal zijn. Het zeebaarsbestand wordt momenteel beschouwd als zijnde overbevist.
Zeebaars is relatief gevoelig voor overbevissing omdat het een langzaam groeiende en langlevende soort is die pas na 4-7 jaar geslachtsrijp wordt en sterk plaatstrouw is. De jaarklassterkte wordt vooral bepaald door de overleving in de eerste winter.
UIT DE VISSERIJPRAKTIJK
De sterke jaarklassen van 1989 t/m 1991 zijn door garnalen- en fuikenvissers in het waddengebied gezien; een bijvangst van grote hoeveelheden jonge zeebaarzen. In de jaren 90 volgde daarop een sterk zeebaarsbestand in de Noordzee.
In 2014 en 2015 zijn opnieuw grote hoeveelheden jonge zeebaars gemeld. Met de zachte winter van 2015/2016 kan zich dit vertalen in een nieuwe groei van het bestand.